Het is een
mooie zomeravond en ik loop nog een rondje met de hond. Het is bekend terrein
voor ons allebei: al zolang als we haar hebben, nu vier jaar, lopen we voor het
slapengaan dit zelfde rondje. Als we een paar bosjes naderen, begint ze ineens
te grommen. Misschien een kat? Ineens zie ik een paar tamelijk grote voeten
onder het groen uitsteken. Het is duidelijk, er staat iemand. Wat zal ik doen?
Omdraaien? Met een grote boog eromheen? Misschien niet verstandig, maar ik ga
op onderzoek uit.
Ineens zie ik een paar grote voeten onder de bosjes uitsteken.
Zal ik omdraaien?
Een lange,
Surinaamse dame begroet me vriendelijk. Ze vertelt me dat ze bessen aan het
plukken is voor haar vogeltjes. Ik kijk goed en zie dat die grote struik, een bekend
blad heeft. Het is een ribes. Maar dan niet met rode of zwarte bessen zoals ik
de ribes ken, maar met blauwe. Gigantische blauwe bessen. Zonder aarzelen stop
ik er eentje in mijn mond, hij is heerlijk zoet. Smaakt een beetje naar
bosbessen, veel zoeter en lekkerder dan de rode of zwarte ribes. De Surinaamse
vrouw snoept er ook een paar, en mijn hond peuzelt de halfverrotte bessen op die in het gras liggen.